" De drie plagen van Zandvoort "
de modderkommen, varkens en de vuilnisbelt, de parfum fabrieken.
door Folkert Bloeme
De uitbreiding als badplaats, de toename van het aantal bezoekers en inwoners, en de nieuwe technische ontwikkelingen stelden, ook op het gebied van hygiëne, steeds hogere eisen aan het gemeentebestuur van Zandvoort. Eind negentiende eeuw stroomde het hemel- en huiswater via goten naar het lager gelegen deel van het dorp en nam onderweg alle afval mee dat zich in de goten verzameld had, waaronder de uitwerpselen van varkens die in het dorp vetgemest werden. Dit afvalwater verzamelde zich in stilstaande sloten rondom de kerk van de Nederlands Hervormde Gemeente en bij school B , het huidige Gemeenschapshuis.
Deze situatie kon niet voortduren en in 1898 werd besloten om het rioolstelsel in het oude dorp uit te breiden en een groot deel van de zandwegen te bestraten. Dat was de eerste stap die Zandvoort nam ter vermindering van de stankoverlast en ter bevordering van de openbare hygiëne voor zijn gasten en inwoners.
De prominente plaats van de badgasten blijkt uit de vergelijking van de bevolkingsaantallen met de bezoekersaantallen gedurende het badseizoen:
Jaartal: 1901 1905 1910
Bewoners: 3323 3351 4600
Badgasten: 4100 4600 10667
In een schrijven aan de gemeenteraad in 1905 vroeg burgemeester Beeckman aandacht voor de hygiënische omstandigheden in de badplaats. Nadrukkelijk vroeg hij de raad om de verplaatsing van het uitlozingsbassin van de riolering, van de vuilnisbelt en van de mesthopen naar een plek in de duinen buiten het dorp.
“ Waar deze drie zaken nu ook de oorzaak kunnen zijn van het ontstaan en voortwoekeren van besmettelijke ziekten, is het niet alleen wenschelijk, maar zelfs noodzakelijk, dat aan dien toestand een einde gemaakt wordt, wil Zandvoort daarvan eventueel niet de nadeelen ondervinden. Om echter aan al die eischen te kunnen voldoen en die verbeteringen aan te brengen, dient men over voldoende geldmiddelen te kunnen beschikken en dienen die dus ruimer toe te vloeien. Dit is hier echter niet het geval. Eerst moet toch het belastingstelsel hier ter plaatse worden herzien en moet men trachten den druk van de belastingen beter te verdeelen, namenlijk tusschen hen, die groot geldelijk belang bij de badplaats hebben, en de andere vaste inwoners”, aldus de burgemeester.
In datzelfde jaar werd een commissie in het leven geroepen om te onderzoeken hoe een definitief einde gemaakt kon worden aan de klachten over de stank, afkomstig van de vuilnisbelt achter de Haarlemmerstraat en van het uitlozingsbassin bij het Zwarte Veld. Onderkenning van het probleem bestond nu onder de bevolking en de bestuurderen, het struikelblok waren de hoge kosten die met de verplaatsing gemoeid waren .
Een jaar later bracht de commissie haar rapport uit. Op grond daarvan besloot de gemeenteraad op 19 september 1907 tot uitbreiding van de riolering en verplaatsing van het uitlozingsbassin volgens het opgemaakte plan. Het uitlozingsbassin zou worden aangelegd ten zuiden van de spoorlijn Haarlem-Zandvoort, op een afstand van circa 500 meter van het zogenaamde Boogkanaal dat drinkwater uit de duinen naar Amsterdam voerde. Bij de gemeente Amsterdam bestond de angst dat dit water verontreinigd zou worden door het Zandvoortse afvalwater, en daarom besloot Amsterdam op 27 november 1907 bij de Kroon schorsing aan te vragen van dit Zandvoortse raadsbesluit. Inderdaad werd op advies van de Raad van State en het Ministerie van Binnenlandse Zaken het besluit op 29 december 1908 door de Kroon te worden vernietigd. De plannen dienden aangepast.
In het vervolg maakte het Ingenieursbureau Batavum een ontwerp voor de verlenging van de bestaande riolering en de aansluiting daarop van de Hogeweg en Nieuw-Zandvoort (het gebied dat tot ontwikkeling was gekomen ten noorden van het station). Het bureau maakte ook schetsen van een te bouwen pompbassin met een pompgemaal en machinistenwoning, en van de aanleg van een persleiding naar een nieuw aan te leggen uitlozingsbassin. Het oude uitlozingsbassin moest worden gedempt en op gelijk peil gebracht met de Diaconiestraat (de huidige Diaconiehuisstraat / van Ostadestraat).
Om tegemoet te komen aan de bezwaren van de gemeente Amsterdam kocht de gemeente grond aan voor een nieuwe locatie van het uitlozingsbassin. Met de erven de Favauge, in de persoon van Jhr. Quarles van Ufford, werd overeenstemming bereikt over een locatie op meer dan 1000 meter afstand van het Boogkanaal, ten noorden van de spoorbaan. Dat maakte de aanleg van een rioolleiding onder de spoorbaan noodzakelijk.
Vanuit de toenmalige Tramstraat, de huidige Louis Davidsstraat vertrok een nieuwe riolering, via de Kostverlorenstraat, onder het spoor naar de huidige ingang van de begraafplaats, waar het pompbassin met gemaal en de machinistenwoning werd werd gebouwd.
Eind 1910 waren de werkzaamheden gereed. Wie toen Zandvoort met de trein verliet, zag aan de linkerzijde van het spoor de machinistenwoning en een gebouwtje dat diende als pompstation. In diepe putten werden de Zandvoortse uitwerpselen verzameld en opgepompt, en via een persleiding van 560 meter naar het uitlozingsbassin gespoeld. In jaren die volgden nam het aantal bassins toe en raakten zij bekend als de ‘modderkommen’.
Een voorwaarde voor een badplaats is natuurlijk hygiëne, en die hangt weer nauw samen met bestrating, riolering en watervoorziening. Zo redeneerde burgemeester Beeckman in een toespraak tot de net gekozen raadsleden in 1911. Volgens hem was aan de eerste twee eisen voldaan, en zou de drinkwaterleiding in 1912 gereed zijn. De uitbreiding van de riolering in het oude dorp, het opruimen van mesthopen en varkenshokken, en het verplaatsen van de vuilnisbelt waren in zijn ogen van eenzelfde belang als de verbetering van de woonomstandigheden en van de brandweer. “Laat ons zorgen mijne heren, dat zoo spoedig mogelijk aan alle redelijke hygiënische eischen voldaan zij,” besloot de burgemeester.
Bovenstaande uitspraken van de burgemeester moeten begrepen worden tegen de achtergrond van de difterie-uitbraken in 1910 en 1911. Bij de bestrijding van deze laatste epidemieën werd de gemeente bijgestaan door de Haarlemse bacterioloog Dr. A. Vorstman. Hij maakte een bestrijdingsplan, en deskundige ontsmetters uit Haarlem reinigden niet alleen hotels en pensions maar ook scholen en woningen.
Niettemin werden de gemeentelijke geneesheren dr. Gerke en dr. Varekamp én het gemeentebestuur, ervan beschuldigd niet alle gevallen van difterie bij het bevoegd gezag te melden. Dit met het oog op negatieve publiciteit waaronder de badplaats zou komen te lijden. De rechter sprak echter de geneesheren vrij van deze aantijgingen, en na deze uitspraak bracht de muziekkapel van Onderling Hulpbetoon “de Harmonie” de heren een ovatie.
Om een einde te maken aan de overlast van de vuilnisbelt, de mesthopen, en de varkens zelf in het dorp, werd in 1912 10 ha. grond aangekocht van de N.V. “Maatschappij tot beheer en exploitatie van onroerende goederen Zandvoortsch duin", gevestigd in Heemstede. Directeur van deze maatschappij was Jhr. Quarles van Ufford.
Ook kwam het voornemen op om op die locatie een nieuwe begraafplaats aan te leggen en zonodig het aantal modderkommen uit te breiden. Door de verplaatsing naar de duinen ten noorden van de spoorlijn, verwachtte men, zou de stankoverlast in het dorp aanmerkelijk afnemen en de algemene gezondheidstoestand bevorderd worden.
Het houden van varkens aan huis was in Zandvoort al heel lang een gewoonte. Op de beestenmarkt in Haarlem kochten mensen in het voorjaar één of meerdere biggen, die vetgemest werden in het varkenshok dat dicht tegen het huis aan lag. De mesthoop lag ernaast, en niet zelden leegden zuinige Zandvoorters ook de inhoud van de eigen beerton op de mesthoop. Dat alles om het aardappellandje vruchtbaar te houden. Het belang om varkens te houden nam vanaf 1900 wel toe. Werd er in de gemeenteverslagen eind 1800 melding gemaakt van zo’n 100 varkens, 10 jaar later was dit aantal gestegen tot bijna 400. De veestapel, hoewel gering, bestond in 1907 uit paarden 148, ezels 16, koeien 35, kalveren 7, schapen 8. geiten en bokken 123, varkens 399, hoenders 2581, eenden 78, kalkoenen 24 en ganzen 11.
Er is geschreven dat de epidemieën van 1910 en 1911 de oorzaak waren van de verbanning van de varkens uit het dorp. Juister is te zeggen dat het de inspanningen van het gemeentebestuur waren om een einde te maken aan de onhygiënische toestanden die het varken en de vuilnisbelt uit het centrum verwijderden. Om de varkens uit het dorp te krijgen werd het na 1-1-1913 op grond van de Algemene Politieverordening verboden om in de kom van het dorp varkens te houden. Wie zich hier niet aan hield kan worden gestraft met een boete van maximaal fl 25,- of een hechtenis van 6 dagen.
In totaal werd op het nieuwe terrein aan 27 personen grond verhuurd om varkens te fokken, circa 5440m2 tezamen, en de huurprijs bedroeg in dat jaar 0.02 cent per m2. In het Gemeenteverslag van 1913 is te lezen dat er weldra een rattenplaag ontstond. Deze plaag zou voortduren tot de sluiting van het terrein.
De aanblik van de plek, die weldra “de Entos” heette, was verre van fraai, en vanuit de gemeenteraad werd voorgesteld om maatregelen te treffen die het vanuit de trein aan het oog zouden onttrekken. De naam Entos is afgeleid van de Eerste Nederlandsche Tentoonstelling Op Scheepvaartgebied, welke in 1913 in Noord-Amsterdam werd gehouden. Na afloop van de tentoonstelling zou bouw- en reclamemateriaal met o.a. de naam van deze tentoonstelling naar Zandvoort zijn vervoerd om varkenshokken te kunnen bouwen.
Dat de ingrepen welke hierboven zijn beschreven ook daadwerkelijk tot het gewenste succes hebben geleid blijkt uit de ontwikkeling van het stereftecijfer (sterfte per 1000 inwoners). Het sterftecijfer verliep in Zandvoort tot ongeveer 1895 met sterke schommelingen, daarna toont de grafiek een dalende tendens vooral in de periode 1911-1915. (Kostverloren1980 :18)
Enige jaren later werd zelfs overwogen om het terrein op te ruimen en de gemeente ver weg van de bewoonde wereld varkenshokken te laten bouwen. Door de aanleg van de vuilnisbelt in 1914 en de groei van het aantal modderkommen werden namelijk de stankoverlast en de smerigheid groter. Daaraan was ook de nieuwbouw debet. De woningen die in Plan Noord waren gebouwd hadden natuurlijk meer last van de nabijheid van de belt en de afwatering
Onthullingsplaguette .
Start van de bouw van het eerste woning-complex van woning-bouwvereniging Eendracht Maakt Macht in Plan Noord.
Woningbouwvereniging Eendracht Maakt Macht , opgericht op 8 december 1919, richtte zich eind jaren twintig tot het gemeentebestuur met het verzoek om een einde te maken aan de vele klachten van de huurders en bewoners van Plan Noord. Naar de mening van het bestuur van EMM zou de gemeente in het belang van de volksgezondheid moeten stoppen met de primitieve vernietiging van het afval door verbranding in de open lucht. De gemeente werd geadviseerd om een oven te gebruiken en het verbranden van vuil te staken als de wind richting het dorp waaide. De gemeente zou ook op een grotere afstand van de bebouwing zelf betonnen varkenshokken moeten bouwen en er zorg voor moeten dragen dat geen nieuwe vergunning meer werden uitgegeven voor het oude terrein, zo wilde het schrijven van EMM aan het gemeentebestuur.
De perikelen rond de volksgezondheid haalden ook de landelijke pers. In het Handelsblad van 8 maart 1930 stond een artikel “het Zandvoortsche Varken, badplaats of varkensfokkerij” . Daarin wordt melding gemaakt van het feit dat sommige Zandvoorters meer dan 50 varkens houden, en de Entos een centrum van onsmakelijkheden is geworden. “ Er drijft van daaruit een afgrijselijke walm over de duinen, die zelfs konijnen op de vlucht doen slaan”.
Daarbij kwam ook nog dat de varkenpest uitbrak. Tegen de rattenplaag trad de gemeente hard op. Verschillende specialisten en bestrijdingsmiddelen werden te hulp geroepen. Bij gelegenheid loofde de gemeente premies uit voor elke dode rat. De hoogte van die premie hield ongetwijfeld verband met de toestand van de gemeentekas.
Prijs per dooie rat:
1926 7.5 cent
1934 5 cent
1935 5 cent
1939 3 cent; in dit jaar werden in de maand oktober 1500 dode ratten ingeleverd !
Eind jaren dertig kwamen de eerste concrete plannen om de plagen te bestrijden. In het in 1937 gepresenteerde uitbreidingsplan was het voorstel opgenomen om de modderkommen, de vuilnisbelt en het varkenskamp te verplaatsen. De gemeente kocht voor dit doel in 1939 circa 110 ha duingrond aan, het zogenaamde Duintjesveld, en aan het Rijksinstituut voor de zuivering van afvalwater werd een advies gevraagd voor de bouw van een zuiveringsinstallatie
In hetzelfde jaar schreef de gemeente de varkenshouders aan, zei hun de huur op, en gelastte de afbraak van de aanwezige opstallen per 1 januari 1940. Onhygiënische toestanden, stankverspreiding en de besmettelijke varkenspest maakten ingrijpen noodzakelijk. De toestand op het Entos-terrein was onhoudbaar geworden, zo vond de gemeente. Maar tijdens een raadsvergadering over dit onderwerp liepen de emoties hoog op. Er kwam een motie die het college om uitstel vroeg, omdat volgens sommige raadsleden zonder alternatieve onderkomens de varkenshouders zwaar getroffen zouden worden: vele mensen in Zandvoort hadden het houden van varkens hard nodig. Voor talrijke werkelozen zou een algehele opheffing van het varkenskamp een zware slag zijn. De motie werd verworpen, en het voorstel om de Entos te ontruimen bleef gehandhaafd.
Met algemene stemmen besloot in december 1940 de gemeenteraad tot de bouw en verhuur van gemeentelijke varkenshokken op wat toen het binnenterrein van het circuit was. Wie de varkenshouderij wilde voortzetten, kon zich aanmelden bij de gemeente. In 1941 werden 2 nieuwe varkenstallen gebouwd. Personen die grond huurden op de Entos moesten voor 15 september hun opstallen verwijderd hebben, maar wie van plan was een varkensstal van de gemeenten te huren, had hiervoor de tijd tot 1 december 1941. Daarna ruimde de gemeente de hokken op, en kwam er een einde aan het Entos tijdperk.
Op kleine schaal werd de varkenshouderij op het binnenterrein van het circuit voorgezet. Hoewel de gemeente meerdermalen pogingen in het werk stelde om de activiteiten van legale en illegale huurders te beperken, duurde het tot de komst van het bungalowpark, de reconstructie van het circuit en de verplaatsing van de voetbalvelden van Zandvoortmeeu-wen, voor er een einde kwam aan dat anarchistische staatje binnen Zandvoort.
Vuilnisbelt.
De vuilnisbelt werd niet verplaatst maar bleef tot 1950 in gebruik. In 1949 werd door de gemeente een contract afgesloten met de N.V. Vuilafvoer Maatschappij (VAM) uit den Haag om het straat- en huisvuil uit Zandvoort voortaan per trein af te voeren naar Wijster in Drente. Om dit mogelijk te maken werd een vuillaadstation gebouwd aan de van Lennepweg, waar de gemeentelijke huisvuilwagen zijn lading in de daarvoor gereedstaande treinstel kon storten. Daarmee behoorde Zandvoort samen met de Groningen en Den Haag tot de eerste gemeenten die van deze nieuwe mogelijkheid gebruik maakten. Het station heeft tot 1991 dienst gedaan. In dat jaar reed een vuilniswagen die vergeten had zijn laadbak te laten zakken, de gevel uit het station, waardoor het gebouw zo ontwricht raakte dat instortingsgevaar dreigde. Men besloot tot sloop en daarna gebruikte Zandvoort het vuillaadstation in de Waarderpolder in Haarlem voor de afvoer van het huisvuil. Het duurde nog tot 1956 voor de oude vuilnisbelt werd afgegraven en verplaatst. Het vuil werd gebruikt om de grond achter de Brederodestraat te verhogen en een parkeerplaats aan te leggen
Modderkommen en zuiveringsinstallatie.
Ook de modderkommen kwamen niet terecht op het terrein dat oorspronkelijk voor dit doel was aangekocht. Al voor de oorlog bestond het idee om óf een rioolwaterzuiveringsinstallatie te bouwen, óf het ongezuiverde water naar zee af te voeren. In het ontwerp-uitbreidingsplan uit 1948 werd geopperd om op het industrieterrein, ontworpen aan de noordoostkant van het dorp, een rioolwaterzuiverings-installatie te bouwen. De gemeente had om een rapport van het Rijksinstituut voor de zuivering van afvalwater verzocht, en meende dat de komst van een zuiveringsinstallatie niet lang op zich zou laten wachten. De burgemeester verzekerde in 1951 in zijn jaarrede de gemeenteraad dat de voorbereiding voor de bouw snel vorderde, en sprak de hoop uit dat nog in dat jaar een plan hiervoor aan de raadsleden kon worden voorgelegd.
Midden jaren vijftig begonnen de plannen voor de bouw concretere vormen aan te nemen. Van de familie Quarles van Ufford werd grond aangekocht ten Noorden van de spoorbaan en de toekomstige locatie van de installatie werd definitief vastgesteld. De Dienst van Publieke Werken en zijn adviseur ir. Fuijkschot technisch directeur van de dienst van openbare werken in Haarlem gebruikten de kaarten en rapporten van het Rijksinstituut voor de zuivering van afvalwater voor de uitwerking van de plannen. De te verwachten kosten waren inmiddels verdubbeld, en men ging nu uit van een bedrag van ongeveer één miljoen gulden.
EMM wilde eind jaren vijftig beginnen met de bouw van de eerste 48 woningen in Nieuw-Noord. Maar de hogere overheden verleenden geen toestemming vanwege de nog altijd aanwezige modderkommen, die een gevaar voor de volksgezondheid zouden vormen. Die weigering vertraagde de bouw aanzienlijk. Gevolg was dat de woningbouwproductie in Zandvoort enige jaren stil kwam te liggen door gebrek aan bouwlocaties
In 1959 was het zover. De gemeenteraad stelde een krediet beschikbaar van fl 2.1 miljoen voor de bouw van de zuiveringsinstallatie, maar niet zonder de nodige discussie. Eén van de raadsleden, de heer Koning, vond dit bedrag veel te hoog en stelde voor om verder oostelijk, bij het Wurmenveld, een nieuw uitlozingsbassin te maken. In 1960 vond de aanbesteding .plaats en pas in 1964 was de bouw voltooid .
Van het nieuwe rioolwaterzuiveringssysteem zouden ook verzinkvijvers deel uitmaken. De gemeente Amsterdam maakte echter bezwaar tegen de locatie, omdat zij vond dat de afstand tussen de vijver en het Boogkanaal onvoldoende was. Rioolwater, al of niet gezuiverd, zou het waterwingebied van Amsterdam wel eens kunnen binnendringen. Ook de directeur van het Rijksinstituut voor Drinkwatervoorziening en de inspecteur van de Volksgezondheid achtten het wenselijk de afstand van de vijvers tot het Boogkanaal te vergroten of het effluent naar elders af te doen vloeien.
De constructie van een afvoerleiding naar zee, of het graven van een verzinkvijver op een grotere afstand van het water wingebied zou uitkomst moeten bieden. De eerste oplossing was én duur én onaanvaardbaar doordat Zandvoorts functie als badplaats in gevaar zou komen. Daarom werd voor de tweede oplossing gekozen. In het binnenterrein van het circuit werden effluentvijvers en een rioolbuis van 820 meter van de zuivering naar de vijver aangelegd. Waarmee aan de bezwaren tegemoet was gekomen. De vijvers waren bestemd voor de opvang van biologisch gezuiverd water, maar bij grote regenval kwam ook ongezuiverd water in de vijvers terecht.
De verwachtingen ten aanzien van de nieuwe zuiveringsinstallatie waren hoog gespannen en veel Zandvoorters leefden in de verwachting dat met de nieuwe zuiveringsinstallatie een einde zou komen aan de regelmatige overstromingen in het gebied rond het Gemeenschapshuis. Dat die veronderstelling niet uitkwam was voor velen een teleurstelling. Uiteindelijk bedroegen de kosten van de zuiveringinstallatie ƒ 3.438,390,- .
Al jaren was de invoering onderwerp van discussie geweest, maar in 1961 werd tenslotte besloten tot de invoering van rioolbelasting. De gemeente Zandvoort wilde in aanmerking komen voor een saneringsbijdrage van het Rijk in het kader van de “Financiële Verhoudingswet 1960”. Om voor deze rijksbijdrage in aanmerking te komen was het noodzakelijk dat de gemeente zoveel mogelijk zelf voorzag in middelen om het begrotingstekort te dekken. Dat betekende dat de plaatselijke belastingen tot het voorgeschreven niveau verhoogd moesten worden. Voor Zandvoort betekende dat de heffing van rioolbelasting. De gemeenteraad ondersteunde het voorstel met 12 tegen 2 stemmen.
Toen het Hoogheemraadschap Rijnland verantwoordelijk werd voor de kwaliteit van het oppervlaktewater in Noord- en Zuid-Holland, begonnen de gemeenten hun zuiveringstaken aan Rijnland over te dragen. In Zandvoort gebeurde dat op 1 januari 1977 toen het beheer en onderhoud door Rijnland werden overgenomen. Drie jaar later verkocht de gemeente de installatie plus de grond aan Rijnland.
In die periode werd ook geconstateerd dat de capaciteit niet meer toereikend was om de toenemende hoeveelheden afvalwater te verwerken. Oorzaken hiervan waren de groei van het aantal inwoners en rioolaansluitingen, en de om zich heen grijpende verharding van het bebouwde oppervlak. Ook de neerslag nam toe. Bovendien was de afvoer van het gezuiverd water aan verbetering toe. Nieuwe regelgeving moest aan de verontreiniging van de bodem en het grondwater een einde maken. Midden jaren tachtig werd voor de leniging van deze noden een plan gepresenteerd dat fl 6 miljoen zou gaan kosten. Het bestond uit het leggen van een leiding van de zuiveringsinstallatie in Zandvoort naar de Leidsevaart in Haarlem. Daar zou het gezuiverde rioolwater in het rioolstelsel van Haarlem worden geloosd. Hierdoor konden 3 van de 5 verzinkvijvers in het binnenterrein van het circuit verdwijnen. De twee resterende vijvers zouden worden voorzien van een waterdichte bodem, waardoor een einde zou komen aan de verontreiniging van bodem en grondwater. Ondanks protesten, onder aanvoering van de raadsleden van Caspel (VVD) en Toonen (PvdA), ging de gemeenteraad akkoord met de verdeelsleutel van de kosten tussen gemeente (45%), Rijnland (45%) en de Provincie (10%).
In 1989 nam Zandvoort de afvoerleiding van het rioolwater naar het rioolstelsel in Haarlem in gebruik. Toch betekende dat niet dat het centrum van Zandvoort gevrijwaard werd van wateroverlast bij hevige regenbuien. Door de vermindering van de winning van grondwater steeg het waterpeil in de buffervijvers en door de beperkte afvoercapaciteit naar het rioolstelsel in Haarlem kreeg de gemeente steeds vaker te maken met (grond) wateroverlast.
Daarom werd besloten om het ongezuiverde afvalwater naar de zuiveringsinstallatie in de Waarderpolder te pompen. Hiervoor wordt de capaciteit van de leiding naar Haarlem verhoogd van 200 m3 per uur naar 720 m3 per uur. Voor dat doel is in 2007 begonnen met de bouw van een pompgemaal.
Uiteindelijk zal de zuiveringsinstallatie worden ontmanteld en het terrein een nieuwe bestemming krijgen. Daarmee zal aan de laatste plaag van Zandvoort een einde zijn gekomen.
Bronnen:
N-H Archief te Haarlem
Archief Ambachts- en Gemeentebestuur van Zandvoort. Toegangsnummer 3061.
Nr 778. Gemeenteverslagen 1898-1905.
Nr 779. Gemeenteverslagen 1906-1911.
Nr 780. Gemeenteverslagen 1912-1919.
Nrs 1155 en 1156. Stukken betreffende rioleringsaanleg, -uitbreiding, -onderhoud en aanverwante werken 1888-1928.
Nr 1157. Aankoop door de gemeente van een perceel duingrond van de N.V. Zandvoortsch Duin voor het verplaatsen van de vuilnisbelt, de algemene begraafplaats, de mesthopen en varkenskotten uit de bebouwde kom en de uitbreiding van het lozingsbassin van de riolering.
Nr 1158. De stichting en aanleg van een vuilnisbelt.
Archief gemeentebestuur van Zandvoort. Toegangsnummer 2232.
Nrs 3058 t/m 3070. Onderhoud en voorzieningen t.b.v. rioleringswerken
Nrs 3076 t/m 3078. Afvalstoffen op het land.
Nr 3345. Bouw van varkenshokken in de Noorderduinen, 1947-1969. .
Kostverloren. Een sociaal-economisch historisch onderzoek naar de ontwikkeling van Zandvoort van vissersdorp tot badplaats 1800-1910. E.A. Heijnis Leiden 1980
Lees hier de historie van het Ziekenhuis in Zandvoort, door Folkert Bloeme
hier het Kostverloren Wandelpark, periode 1880-1945 , door Folkert Bloeme
hier de Begraafplaats in Zandvoort, door Folkert Bloeme
hier de geschiedenis van Halte Zandvoort-dorp, door Folkert Bloeme
hier de Filantropische instellingen in Zandvoort, door Folkert Bloeme
hier de Planontwikkeling Nieuw-Noord, door Folkert Bloeme
hier de geschiedenis van de waterleiding , door Folkert Bloeme
hier de geschiedenis van het Gasbedrijf , door Folkert Bloeme
hier de geschiedenis van de electriciteit in Zandvoort , door Folkert Bloeme
hier Zandvoortse badartsen beschuldigd , door Folkert Bloeme